zondag 2 november 2008

Groupies



Deze blog is gepubliceerd in Nieuwe Revu.

Don Diablo draaide onlangs in club Poema te Utrecht. En tijdens die gelegenheid heb ik voor het eerst kennis gemaakt met het fenomeen groupies. Nadat Phonic Funk de aanwezige bezoekers had opgewarmd, verscheen Diablo rond één uur ‘s nachts ten tonele. Wat er op dat moment gebeurde zal mij nog lang heugen: drómmen jongedames schoten als kakkerlakken naar voren. Daar waar de dansvloer een minuut daarvoor slechts half gevuld was, stond deze nu bomvol fraaie dames die zich verdrongen om al kronkelend als serpenten zo dicht mogelijk voor het glas te staan waarachter (de niet onaantrekkelijke) mijnheer Diablo stond te draaien. Dit schouwspel was voor de mannelijke aanwezigen een lust om naar te kijken, maar helaas voor de dudes: Don was het project. Een kwartier lang nam ik het volgende waar, dat zich voltrok in twee schijnbaar parallelle werelden:
Enerzijds Diablo, bevlogen, op het perfectionistische af achter zijn decks. Zijn ogen uiterst geconcentreerd gericht op zijn handelingen en als zijn ogen twinkelden, dan was het van ultiem plezier wanneer een opzwepende beat glorieerde in een climax. Waarbij hij niet keek naar de welgevallige dames, maar naar zijn compaan Bizzey. Als dolle honden sprongen ze elkaar om de nek. Als je al niet in een goede stemming verkeerde, verkreeg je die wel door alleen naar dat duo te kijken.
Anderzijds elkaar verdringende en vertrappende dames die wanhopig de geconcentreerde blik van Diablo trachtten te vangen: twee vriendinnen startten een sensuele dansact, niet naar elkaar kijkend, maar hun ogen strak gefocust op Diablo. Diablo draaide stoïcijns aan zijn knoppen. Ze zwaaiden wild met hun armen, om elkaar, over elkaar, naast elkaar. Het mocht niet baten. Diablo baalde omdat een CD-speler het heeft begeven en roept om een technicus. Ze riepen, gilden, schreeuwden, krijsten zelfs: ‘Hé Don, Dohooooon!’
Geen reactie.
Een tweede CD-speler begaf het en hij zag in gedachten zijn set naar de knoppen gaan. Ondertussen waren de dames gestopt met dansen en hun neuzen plakten zodanig tegen het glas dat het begon te wasemen. En even, heel even dachten ze zijn aandacht hebben.
IJdele hoop.
Diablo juichte als een kind zo blij toen er twee vervangende CD-spelers arriveerden. Zelden zulke desolate blikken gezien. De dames gaven op en liepen naar de bar om een breezer te scoren. Om na tien minuten de act te herhalen. Onverstoorbaar draaide Diablo een onvergetelijke set, letterlijk. Want twee dagen later loop ik nog kreupel omdat ik vijf uur nagenoeg non-stop heb gedanst.
God is a DJ.
Gelukkig is er een duivel, bijgenaamd Don.

donderdag 14 augustus 2008

Utrecht, stad van studenten en daklozen

Toen ik een paar jaar geleden verhuisde van Den Haag naar Utrecht moest ik erg wennen.
Alleen al vanwege de stadskern zonder trams, metro’s of bussen lijkt Utrecht meer op een dorp dan een stad en ik had het idee dat hier weinig te beleven viel. En op zondag is het, op één koopzondag in de maand na, nog echt zondag.
Ik ben daar van teruggekomen.
Afgelopen weekend liep ik met mijn moeder in de binnenstad. Vanwege het Summer Darkness festival liepen veel goths in de stad. Mijn moeder blijkt met de tijd mee te gaan want ik hoefde de term ‘goth’ niet uit te leggen.
‘Dat zijn toch van die mensen met nog zwarter haar dan het onze, zware make up en middeleeuwse klederdracht?’
Juist, mam.
Het was een lust voor ons oog.
Totdat er twee meisjes passeerden.
Het ene meisje droeg een gestreepte satijnen büste waar haar borsten prachtig in uit kwamen, een geraffineerd – uiteraard – zwart kanten rokje, dito panty en laarzen met dermate hoge hakken waarop ik na één stap al faliekant op mijn bek zou gaan.
Maar zij kon er op lopen, en nog elegant ook.
Het andere meisje was volslank, droeg een te strak zwart bloesje met notabene rouches waardoor haar armen niet mollig maar dik leken met daaronder een onderbroek.
Een zwarte.
En een korte.
Wat volgde was een bijna transparante, lillende substantie vol kraters en haar zwarte kisten leken op twee vulkanen die deze klotsende vleesklompen uitspuwden.
Mijn moeder en ik keken elkaar aan.
En zeiden niets.
We liepen richting boekhandel Broese.
Een dakloze neger met nog maar één straatnieuwskrant in zijn hand sprak mij aan.
Van negers ben ik doorgaans een donker stemgeluid gewend, maar met een stem van een castraat en ook nog op smekende toon, vroeg hij me of ik geld wilde geven want hij stond hier al de hele dag.
Helaas had hij de verkeerde voor zich, want voor smeken ben ik ongevoelig.
Daarnaast heb ik een vaste dakloze waarvan ik wekelijks de straatkrant koop die ik vervolgens weer weggeef (wat moet ik tenslotte met 4 dezelfde kranten).
Mijn moeder daarentegen heeft haar hele leven al een zwak gehad voor daklozen, zwervers, bedelaars en klaplopers.
Een groot zwak, want ze geeft standaard 4 euro.
Dus vandaag had hij geluk.
Hij nam de 4 euro in ontvangst en lachte zijn drie tanden bloot.
Een paar stappen verder stopte mijn moeder abrupt met lopen, keek me vragend aan en zei: ‘Maar hij heeft me helemaal geen krantje gegeven!’
Ik liep terug, zag de klaplopende neger weer vrolijk zwaaien met zijn enige exemplaar, griste het uit zijn hand en gaf het aan mijn moeder.

Gisteren had ik een eetafspraak met mijn zusje.
Ik fietste naar de stad waar inmiddels de UIT-feesten volop aan de gang zijn.
Dat betekent laveren tussen heel veel studenten en nog veel meer lege bierbekers.
Eén student dacht lollig te zijn door voor mijn fiets te springen in de veronderstelling dat ik zou stoppen. Maar ook hij had hier de verkeerde voor zich.
Met de blik van een waanzinnige grijnsde ik sardonisch, opende mijn mond, bijna net zo wijd als zijn gespreide benen en ik produceerde een grunt geluid waar Sylvain Houde jaloers op zou zijn geweest.
De verbijsterde student sprong net op tijd opzij en terwijl ik alweer gericht was op het ontwijken van de bierbekers hoorde ik hem de meest vunzige verwensingen naroepen.
Drie minuten later werd ik in een nauwe steeg noodgedwongen te stoppen omdat pontificaal in het midden een dronken, murmelende dakloze stond te pissen.
In mijn richting.
Ik keek naar links, waar in de etalage van een feestwinkel een clownsmasker mij aangrijnsde.
Ik keek naar rechts, waar in de etalage van een kledingwinkel de kop van een paspop mij aangrijnsde wiens lijf omgekeerd zat.
Gummbah was er niks bij.

Na het etentje haalde ik het slot van mijn fiets.
’Kun je me alsjeblieft helpen?’, klonk het achter mij.
Een beschonken yup die net een copieuze maaltijd achter zijn kiezen had in de brasserie van hotel Karel V vroeg of ik hem de weg naar het station kon wijzen.
En ik ben de kwaadste niet.
Met zijn tas op mijn bagagedrager (hij liet hem steeds vallen), liepen we richting station.
Een geanimeerd gesprek volgde.
Over zijn opdrachtgever (een energieleverancier) die voor 80% uit interimmers bestaat en elke interim manager uitluidt met een exquise diner.
Nu snap ik waarom die energieprijzen zo zijn gestegen.
Op weg naar huis was het, op een vanaf de vierde verdieping uit het raam kotsende student na, rustig.

Kortom: in Utrecht valt met wat studenten, daklozen en een enkele yup, best wat te beleven.

To have or not to have

De laatste tijd komt het woord ‘kinderwens’ veel op mijn pad.
Via mijn werk (er is momenteel een maatschappelijke discussie gaande over de kinderwens van verstandelijk gehandicapten), maar ook via mijn vrienden.
Op een paar uitzonderingen na, hebben ze allemaal kinderen.
Ik niet.
En bij die uitzonderingen speelt dit onderwerp ook: vrienden wiens vriendinnen een kind willen, maar zij (nog) niet. En andersom.
‘De tijd dringt voor jou.’
‘Je mist écht wat als je geen kinderen hebt.’
‘Waarom heb jij geen kinderen?’
Opmerkingen en vragen die je nu eenmaal krijgt als je 37 jaar bent en kinderloos bent.
Om op die laatste vraag in te gaan: ik heb geen hekel aan kinderen, vind ze zelfs leuk, maar het is er tot nu toe niet van gekomen.
Dat klinkt simpel en dat is het ook.
Alle (levens)vragen die ik mezelf stel analyseer ik tot uitputtens toe, maar op deze vraag heb ik al jaren hetzelfde, simpele antwoord.
Ik zat eergisteren op het terras met een goede vriend van me. Hij is oorlogsjournalist, nuchter, aardig onverschrokken en niet bang voor de dood. Zijn vriendin raakte zwanger, maar hij besloot om – unembedded – naar Uruzgan af te reizen. Een wankel evenwicht. Enerzijds je drang, bijna drift om te doen wat je wil doen. Anderzijds wetende dat er een kans bestaat op sneuvelen en je ongeboren kind jou nooit zal kennen.
Zoals gezegd: hij ging, maar niet zonder zijn testament te wijzigen. En is heelhuids teruggekomen.
Maar ik dwaal af.
Hij vertelde mij, nu zijn vriendin zwanger is, dat er driften naar boven komen die hij niet kende.
Hij kocht babypakjes in New York.
Zomaar.
Lag een uur lang met zijn hand op haar buik om zijn ongeboren kind te voelen schoppen.
Mijmert over hoe het straks zal gaan, ook al heeft hij geen flauw idee hoe het uiteindelijk zal zijn. En tegenwoordig kan ik me iets voorstellen bij zijn emoties sinds mijn nichtje is geboren.
Toen ik in het ziekenhuis aankwam liep ik denkend aan een groot project op mijn werk richting de babyafdeling. Ik liep de zaal in en op het moment dat ik mijn zusje daar zag liggen, haar dochter, mijn nichtje in de wieg er naast, maakte zich plotseling een gevoel zich van mij meester dat ik niet kende. Ik gaf mijn zusje een kus op haar wang, keek haar aan, tranen welden op, keek naar mijn nichtje dat sereen lag te slapen en ik liet ze gaan.
Ontroering, bestaande uit geluk voor mijn zusje en liefde voor mijn nichtje, weet ik nu. Anders dan bij de kinderen van mijn vrienden.
Van een zuiverheid en puurheid waarvan ik niet wist wat ik er mee moest.
Dus liet ik het in al zijn heftigheid binnenkomen.
Dichter dan dit, op een eigen kind na, kom je niet.
Ik vroeg me de daaropvolgende dagen af waar dat gevoel uit bestond.
De belangrijkste vraag die ik mezelf stelde, was of het ‘verlangen’ was.
Was dat het geweest, dan had ik geweten wat dat ‘oergevoel’ inhoudt om moeder te willen worden.
En dan had ik een probleem gehad, want ik heb geen vriend of potentiële donor.
Maar dat was het niet.
Het gevoel bestond uit blijdschap en liefde, voor mijn zusje, haar man en mijn nichtje.

De spreekwoordelijke klok heb ik nog niet horen en voelen tikken.
En misschien gaat dat wel nooit gebeuren.
Ik denk er eenvoudigweg niet vaak aan.
En als ik er aan denk, bewust bij stil sta, constateer ik nog steeds dat ik geen actieve kinderwens heb.
Is dat erg?
Nee, ik vind van niet.
Wat je niet hebt, mis je niet, is mijn redenering.
Natuurlijk heb ik wel eens nagedacht of ik een kind alleen zou kunnen opvoeden.
Ik weet dat ik dat zou kunnen en over de middelen beschik die het kind nodig zou hebben.
Als ik morgen naar een kliniek bel, heb ik binnen afzienbare tijd een donor en ben ik met een beetje geluk en een poging of twee, zwanger.
Maar dat wil ik niet.
Het is voor mij niet aan de orde dát ik een kind wil.
Voor mij is het meest essentiële van wie ik een kind zou krijgen.
Zolang een dergelijk persoon niet in mijn leven is, nog afgezien van hoe die persoon over deze kwestie denkt, is het niet aan de orde en houd ik het bij mijn eerdere, simpele antwoord.
En ik heb een hond.
Ook een soort kind.

vrijdag 6 juni 2008

Déjà vu van het plasincident

Tijdens het hilarische optreden van Theo Maassen op het Amsterdam Comedy Festival in de Melkweg was er al wat vocht ontsnapt uit mijn volle blaas.
Niet dat dat een probleem vormde, het was zo bloedverzengend warm in de Oude Zaal dat elke druppel vocht in minder dan een minuut verdampte.
Na afloop spoedde ik mij linea recta naar het damestoilet maar bij het aanzicht van een meterslange rij besloot ik mijn charmes in de strijd te gooien en me te manoeuvreren in de aanzienlijk kortere rij voor het herentoilet.
Doorgaans valt men voor mijn piepstem en beminnelijke lach - verkregen door veel te oefenen voor de spiegel – als ik vraag ‘Mijn blaas is navenant aan mijn lengte, mag ik alsjeblieft even vóór?’.
Echter dit keer kreeg ik nul op rekest en blafte de bruut dat ik héél snel in de rij diende aan te sluiten voordat ‘ie pisnijdig werd.
Ik droop af.

Een beetje rekenwerk leerde mij dat ik binnen een half uur in de trein mijn blaas zou kunnen legen, dus toog ik richting uitgang.

Het zien, voelen en horen van de stortvloed aan regenwater veroorzaakte een zodanige prikkeling dat gedurende een seconde of tien zich een mini buitje voltrok in mijn onderbroek.
Terwijl de mensen rakelings langs mij renden, liep ik met samengeknepen dijen in slakkentempo richting tramhalte.
Alsof het nog wat uitmaakte, na drie minuten zag ik er uit alsof ik was weggelopen uit een miss wet t-shirt contest, voor de minder bedeelde dames weliswaar.

De tramrit verliep voorspoedig en ik lag zelfs voor op schema.
Op het centraal station aangekomen zag ik dat over vier minuten de eerstvolgende trein zou vertrekken naar Utrecht.
Hoezee!

Totdat ik mijn treinkaartje diende te tonen aan de heren in blauw NS-tenue, oftewel de poortwachters die de toegang verhinderden tot mijn redding: het treintoilet. Koortsachtig doorzocht ik mijn broekzakken, mijn tas en mijn portemonnee, maar het enige dat ik vond was de pinbon.
Als het vocht er niet aan de onderkant uit kan, dan maar aan de bovenkant.
Dus dacht ik een paar seconden aan mijn wijlen goudvissen die ik een paar jaar geleden wreed verorberd zag worden door een moordlustige kat en de tranen welden al snel op.
Mijn piepstem murmelde dat ik toch écht een kaartje had gekocht en ik toonde mijn pinbon aan de streng ogende besnorde NS’er.
Of het mijn sterk staaltje acteerwerk is geweest of de vermoeidheid van een avond lang kaartjes turen doet er niet toe; snorremans streek de hand over het hart en liet mij door.
Terwijl ik de knopen van mijn broek alvast lospeuterde, stoof ik één minuut voor vertrek de volle trein in op weg naar het toilet.
Doorgaans vervloek ik mensen die aan de klink lopen te rukken - blinden uitgezonderd - maar dit keer bezondigde ik me er zelf aan gezien mijn hoge nood.
De deur zat potdicht.

Met open geknoopte broek liep ik door naar het eerstvolgende toilet en tot mijn grote vreugde bleek dit er eentje te zijn voor de minder validen onder ons.
Ik sloot de deur en sjorde met moeite mijn doorweekte broek naar beneden waardoor en passant wat opperhuid werd meegetrokken, maar dit was de moeite waard voor hetgeen dat volgde.

Een waterdamp spuitende walvis, de Niagarawatervallen en de dijkdoorbraak in 1953 waren niets bij mijn als muziek in de oren klinkende waterorgel.

Terwijl ik tevreden soezend zat na te druppelen, hoorde ik gemorrel aan de deur.
Ik voelde nattigheid en de volgende herinnering flitste door mijn hoofd.

Als veertienjarige dool ik vlak voor het volgende lesuur door het gangenstelsel van het indrukwekkende art deco gebouw van het Simon Vestdijk College te Harlingen, op weg naar het toilet.
De toiletten begeven zich direct in de gangen, oftewel: vanuit de gang loop je rechtstreeks het toilet in, handenwasruimten kende men in 1928 nog niet.
Broek uit, zitten en terwijl ik constateer dat mijn plasgekletter nauwelijks boven het resonerende geroezemoes van mijn medeleerlingen op de gang uit komt, kijk ik plots recht in de blauwe kijkers van een niet onaantrekkelijke klasgenoot.
In plaats dat hij de deur sluit, duwt hij hem evenredig wijd open als de stand van mijn ogen op dat moment en ettelijke seconden later kijk ik in meerdere paren blauwe, groene en bruine kijkers.
Daar zat ik.
Broek op mijn enkels, snoopy slip halverwege mijn dijen en een prop toiletpapier in mijn hand.
Ik kan je vertellen: van mijn stoerheid als veertienjarig meisje was op dat moment bitter weinig over.
Een salvo van hoongelach viel mij ten deel, zozeer dat ik nog steeds eens in de zoveel jaar badend in het vocht wakker word van de hoeveelheid rijen tanden die mij toen op cartooneske wijze toelachten.
Ik stond op, mijn medeleerlingen een blik gunnend op mijn kruis, pakte de klink en ramde de deur met een zodanig oorverdovend harde dreun dicht dat de echo ervan tot op de tweede verdieping hoorbaar moet zijn geweest.

Terug naar het gemorrel.
Reikend naar de deurkruk…

Te laat.

Dit keer keek ik in een paar bruine ogen die ik maar al te graag een paarsblauwe tint had gegeven.
Ontstelt door het feit dat er geen invalide op dit toilet zat, maar een tot op de vezels doorweekte valide vrouw, deinsde hij terug, de deurkruk met zich meenemend zodat ik wederom te kakken, of in dit geval te piesen werd gezet.
Dit keer besloot ik niet op te staan, maar te wachten totdat mijnheer tot bezinning zou komen en de deur zou sluiten.
Dat moment volgde spoedig, maar niet spoedig genoeg om de besmuikte blikken van de gniffelende toeschouwers te ontwijken.
Kennelijk was mijnheer zo geschrokken van deze aanblik, of zijn daad - wie zal het zeggen - dat hij de deur niet sloot, nee, hij sméét de deur in mijn richting.
In tegenstelling tot toiletten voor valide mensen, hebben invalidentoiletten geen deurpost aan de binnenkant, waardoor de deur met een doffe *POK* tot stilstand kwam tegen mijn knieën.
Een geluid dat zich - onbedoeld - nog het beste laat vergelijken met gekreun van een pornoster die te diep van achteren wordt genomen door een exorbitant geschapen partner, ontsnapte mijn keel.
Met een mompelend ‘sorry’ aan de buitenkant en stuntelig gewrik aan de binnenkant, lukte het mij alsnog de deur te sluiten.

Een gedenkwaardiger afsluiting van deze Amsterdam Comedy Festival avond had ik mij niet kunnen wensen.

zaterdag 31 mei 2008

De verboden kiek van Theo Maassen

Vanavond naar de eerste avond van het tweedaagse Amsterdam Comedy Festival geweest.
Bij gebrek aan voldoende liquide middelen voor Pinkpop was dit een mooi alternatief.
De line up voor vanavond beloofde wat: Theo Maassen, Jan Jaap van der Wal, Howard Komproe, Micha Wertheim, Daniel Arends, om maar wat te noemen.
En ondanks Pinkpop was deze avond uitverkocht.

Opgetogen nam ik vroeg de trein; je weet maar nooit.
Eenmaal aangekomen bij de Melkweg dacht ik een moment toch bij Pinkpop te zijn beland: ik sloot aan bij een rij van een paar honderd mensen.
Dat was geen pretje.
Je hebt er altijd mensen tussen zitten die denken dat ze de meute alvast in de stemming kunnen brengen door opmerkingen te maken waar vrienden alleen uit beleefdheid om lachen. Zo werd ons, betalende gasten, verteld dat we ook de ingang mochten nemen waar ‘Gastenlijst’ boven stond.
En riep de blanke knul achter mij: ‘H. Komproe is de naam’.
Niemand lachte.


Enfin, een vriend had mij ooit aangeraden de multimediale voorstelling 'Net Niet Verschenen Boeken' van Gummbah te bezoeken.
Toch al jaren fan van zijn werk in de Volkskrant en Nieuwe Revu, toog ik naar de Media Room.
De zaal bleek gelijkvloers.
Gezien mijn tekort aan lengte betekende dat óf vooraan, óf tegen iemands rug aan kijken.
Je begrijpt, het werd het eerste.
Ik nam plaats op de voorste rij, pal voor de plek waar een kwartier later Gummbah zou staan.
En over Gummbah moet je niet veel zeggen, Gummbah moet je beleven.
Stoïcijns draagt hij, met perfecte timing, voor uit de net niet verschenen boeken, visueel ondersteund door een projectie van de kaften.
Slechts eenmaal zag ik zijn linker mondhoek licht omkrullen.
In een van mijn eerdere blogs schreef ik al over mannen die lachen als loopse ooien.
Sinds vanavond weet ik dat er ook vrouwen bestaan die lachen, luidruchtig lachen als verkrachte ezels.
Welnu, op dat moment krulde zijn linker mondhoek.

Uit het net niet verschenen boek: DE PIJN van het HALF RIJM, geschreven door Hugo Sleuf.
Bastiaan is getrouwd met een vrouw die Adèle heet en heeft uit liefde voor haar in zijn tuin een zwembad aan laten leggen in de vorm van een ‘A’. Bastiaans buurman Usna heeft daarop in zijn tuin drie zwembaden aan laten leggen in de vorm van de letters ‘N’, ‘U’ en ‘S’ zodat nu vanuit de lucht het woord ‘ANUS’ werd gelezen, een anagram van zijn naam.


Gezien de drukte liep ik na afloop direct door naar Daniël Arends.
Wegens omstandigheden had ik zijn voorstelling op 3 mei in Arnhem gemist en verheugde me er daarom op hem vanavond alsnog te zien.
Dit keer koos ik er niet voor, maar werd ik gedirigeerd naar de eerste rij.
En dat niet alleen, ook nog in het midden, wederom pal voor de microfoon waar achter even later Daniël zou verschijnen en en passant werd er meegedeeld dat er tv-opnames werden gemaakt voor de VARA.
Toch maar even die neus poederen en die lippen stiften.

Daniël begon sterk met grappen over liefhebbers van ligfietsen (‘Doe toch es normáál man!’) en maakte zich zorgen over het Frans Bauer publiek:
‘Bij Frans Bauer zitten op de eerste rij altijd mongolen.
En niet die mongolen die een ligfiets kopen, nee, échte mongolen, je weet wel, mensen met een verstandelijke handicap.
Nu scheelt dat bij mijn eerste rij ook niet veel (…), maar als ik ooit opkom en ik zie op de eerste rij alleen maar mongolen, dan moet ik mezelf toch es afvragen of ik niet al té toegankelijk ben geworden.’


Vervolgens kwam het thema ‘afkomst’ aan bod.
Voor de onwetenden: Daniël Arends komt oorspronkelijk uit Indonesië en is door een Nederlands echtpaar geadopteerd.
Er moest een bruggetje gemaakt worden.
Plots keek Daniël me aan en vroeg: ‘Waar kom jij vandaan?’.
‘Friesland’.
Een split second zag ik dat hij daar he-le-maal niets mee kon en dit antwoord niet had verwacht en ik had dus eigenlijk willen zeggen ‘Jahaaaaa, dát had je niet verwacht hé?’, maar omdat ik niet verder betrokken wilde worden in een mogelijke dialoog die ik per definitie zou verliezen als het gaat om riposteren, vervolgde ik met een ‘maar mijn ouders komen uit Indonesië’.
‘Kijk!’, riep hij en begon zijn relaas over vakanties in Jakarta.

Scherpzinnigheid, pedanterie gelardeerd met zelfspot en een geweldige timing, zie hier Daniël Arends.
Tip: zorg er voor dat je mobiele telefoon tijdens zijn voorstelling uit staat, anders ben je ten dode opgeschreven.

Ik kon kiezen: Micha Wertheim of Ronald Goedemondt.
Dankzij hoofdsponsor VARA had ik in het magazine al een en ander over deze Eindhovenaar gelezen.
Micha had ik al eens gezien (top!) en Ronald niet, dus werd het Ronald.
Nu ik hem heb gezien denk ik dat vanavond zijn doorbraak wel eens zou kunnen zijn.
Met onvervalst Brabants accent vertelt hij vanuit frisse verwondering en met aanstekelijk enthousiasme zijn verhalen. Timing, snelheid, mimiek, interactie: alles klopt bij Ronald Goedemondt.

We komen aan bij een part over de film Rambo IV:
‘Zaadfilm, moet je nooit naar toe gaan.
Maar er is één scène waarin Rambo iemand van achteren besluipt en zó (…) met zijn arm om hem heen en zó (…) met zijn hand heel zijn strottenhoofd opentrekt.
Jaha, dat ben je echt wel uitgeluld!’


In het verlengde daarvan:
‘Ik haat mensen in die camouflagebroeken.
Dat vind ik nou zo stom, je ziet mensen in die camouflagebroeken en dat zijn overduidelijk mensen die geen flikker weten.
Een camouflagebroek met een Cavali topje (…).
Wat is nou het grootst mogelijke voordeel dat je kunt hebben van een camouflagebroek?
Dat is dat je in de struiken staat en dat mensen niet zien dat je een broek aan hebt.
Alsof ze niet schieten op een zwevend torso’.

Tot slot komen we bij het verhaal waarin Ronald vertelt over huiskamerverjaardagsfeestjes.
Iemand vraagt hem waarom hij zo graag op het podium staat.
Om indruk te maken draagt Ronald een indrukwekkend citaat voor.
Van Spinoza.

Roept iemand in de huiskamer:
‘Die tekst is niet van Spinoza. Toevallig ben ik Spinoza-kenner en dat is géén citaat van Spinoza.
Als je Spinoza citeert moet je het wel goed doen.’
‘Als je Spinoza citeert moet je het wel goed doen.’
‘Wat zeg je nou?’
‘Wat zeg je nou?’
‘Waarom praat je me na?’
‘Ik praat je niet na, ik citeer je gewoon juist.’


Klapstuk van de avond was Theo Maassen.
Letterlijk, het publiek klapte de handen stuk toen hij opkwam.
Voor de tweede keer deze avond, met bril.
Hij deelde nog maar eens de spelregels mee: er mocht niet gefotografeerd worden en hij wílde niet gefotografeerd worden.
En om deze mededeling kracht bij te zetten vertelde hij dat hij tijdens de eerste voorstelling van vanavond een camera van vijftienduizend euro kapot had geslagen, dat de eigenaresse dit bepaald niet kon waarderen, aangifte heeft gedaan en dat er momenteel agenten buiten op hem staan te wachten, klaar hem mee te voeren naar het bureau.
Kortom, ik was gewaarschuwd en een gewaarschuwd mens telt voor twee.
Maar niet als je Netteplet heet.

Ik stond veilig, dacht ik, want achter de laatste rij stoelen.
De hele avond had ik me geen reet van die mededeling aangetrokken, elk net niet verschenen boek van Gummbah stond als luisterboek op mijn camera, dus haalde ik hem voor de zoveelste keer tevoorschijn en schoot een aardig plaatje, ietwat bewogen, maar in elk geval geen flits.
En toen kreeg Theo mij in zijn vizier.
‘Jaja, staat ‘r daar wéér eentje te fotograferen!’
Sliks.
Massaal draaide het publiek zich om en dat was mijn half-a-minute of fame.
Het leek wel een half uur.
Ik troostte mezelf met de gedachte dat ik geluk had, want niet in het theater waar van die oogverblindende spots hangen die je altijd met akelige precisie weten te vinden.
Eigenlijk had ik willen zeggen: ‘Ja nu zie je ineens alles hé, met die bril van je!’.
Maar mijn camera is nog geen twee weken oud, dus lachte ik niet als een loopse, maar gewoon, als een ooi en stopte mijn camera weg.
Theo vervolgde zijn oratie en liet ons weten dat Jan Jaap van der Wal aan het begin van de avond toch écht heeft meegedeeld dat er niet gefotografeerd mocht worden.
Ik kreeg bijval.
Iemand uit het publiek riep: ‘Niet geflitst!’.
Theo: ‘Zie je, en dáárom wil ik nooit meer aangekondigd worden door iemand met een hazenlip!’.

En Theo wordt vader.
Dat valt niet altijd mee, getuige zijn nieuwe kijk op seks met zijn vriendin.
Tja, neuken met een zwangere vrouw, hoe is dat nou?
Je hebt in ieder geval dat triootje waar je altijd om hebt gezeurd’.

En Theo is overtuigd carnivoor.
Vegetariërs volgens de typische Theo-redenering:
“De eeuwige discussie met vegetariërs. Zeggen ze: ‘Weet je wel hoeveel graan er nodig is voor jouw riblapje? Zeven kilo!’. Dan antwoord ik altijd: ‘Weet je wel hoeveel graan er nodig is voor 1 vegetariër?’.
Die vegetariërs zeggen altijd: ‘Je bent wat je eet’. Nou ik kan je vertellen dat als een kannibaal een vegetariër opeet, hij toch écht niet verandert in een vegetariër.”


En Theo is verder gewoon Theo:
‘Ik wil je in je kont neuken!’
‘Nee.’
‘Hee hallo! Ben je anaalfabeet of zo!’


Bij thuiskomst bleek ik zelfs een kort stukje Theo te hebben gefilmd.
Precies dat stukje waarin hij zegt dat de dame wiens camera hij aan gruzelementen heeft geslagen, aangifte heeft gedaan bij de politie.
Om te voorkomen dat mij hetzelfde overkomt, maar dan door een Theo in de rol van ontsnapte TBS’er, denk ik dat ik deze keer You Tube maar oversla.

Lees het vervolg: Déjà vu van het plasincident

Zie ook: Geen Stijl

vrijdag 30 mei 2008

Kutwekker (c) Netteplet - 2008

Café Lette

Ik sta bij mijn vrienden bekend als drammer en betweter, zeker als het om ‘taal’ gaat. Het heeft van jongs af aan mijn interesse en door mijn redigeer- en corrigeerwerk als communicatiemedewerker werd het gecultiveerd, maar soms sla ik door.
Ik laat geen kans onbenut om mensen te corrigeren, tot op het ergerniswekkende af.
Voortkomend uit een soort Napoleoncomplex, aangezien het zich meer dan eens voordeed dat ik de klemtoon verkeerd legde.
Cleopatra i.p.v. Cleopatra.
Embryo i.p.v. embryo.
Notulen i.p.v. notulen.
Catalogus i.p.v. catalogus.
Om maar een greep te noemen.

Ondanks mijn missers in klemtonen kan ik zeggen dat ik een aardig gevoel voor taal heb.
Het begon al op mijn 4e jaar.
Verhuisd van Arnhem naar het Friese dorpje Tzummarum, heb ik mij binnen een paar maanden de Friese taal eigen gemaakt. Niet verwonderlijk als je naast de skoalle mei de Bibel woont en op de Beukerskoalle het kleuteronderwijs geniet. Ik leek niet alleen op een aapje als enige kleurling tussen de Friese snoetjes, ik gebaarde en gedroeg me ook als een aapje aangezien ik de Friese taal niet verstond en toch moest zien uit te drukken dat ik naar de WC moest.
Netjes opgevoed, was ‘drukken’ het enige woord dat ik kende voor ‘poepen’, maar helaas, dat kenden zij dan weer niet. Nog maar net zindelijk ging ik hurkend voor de juf zitten, keek haar aan, balde mijn vuistjes en perste dat het het een lieve lust was onderwijl kreunende geluiden uitstotend.
‘Ah’ riep de juf, ‘do moast skite!’.
Trots op mijn eerste Friese woorden zei ik thuis triomfantelijk: ‘Ik moat skite!’, waarop mijn vader me een klap voor mijn harses gaf die me nog lang zou heugen.
Het Fries ging me goed af, zó goed zelfs dat mijn eigen ouders me niet me niet meer verstonden.
‘Sil we buortsje, mem?’
‘Zullen we watte?’

Mijn grootste taalblunder ooit overkwam me op mijn 13e.
Ik zat in de brugklas HAVO-VWO waar we onze eerste schriftelijke overhoring kregen voorgeschoteld.
Een van de zinnen die vertaald moest worden was: ‘Mijn moeder naait een jurk’.
IJverig vertaalde ik alle zinnen en met een tevreden gevoel leverde ik mijn S.O. in.
Minimaal een 8.
De volgende les kwam mijn leraar Engels naar me toegelopen en fluisterde discreet in mijn oor: ‘Het zijn maar twee letters te veel, maar de betekenis ervan is een wereld van verschil’, me een ferme knipoog toewerpend.
Om aan te geven hoe bleu ik destijds was, vroeg ik ‘Wat bedoelt u?’
’Nou ehm, het woord dat jij hebt gebruikt betekent weliswaar ook naaien, maar dan wat fysieker’.
Sliks.
Wat bleek: ik had 'to sew' vertaald in 'to screw'.
En dat in een tijdperk zonder BBC, CNN of MTV.
Als beloning voor de door mijn taalblunder veroorzaakte lachbui kreeg ik een 9+ i.p.v. een 9.
Taalblunders, minder groot weliswaar maar niet minder gênant, overkwamen en overkomen me nog regelmatig.
Tijdens een vakantie op Kreta riep ik op een warme, maar klamme dag tegen het Engels sprekende vriendje van mijn vriendin: ‘It’s a hot and clumsy day, isn’t it?’.
Nog eentje tijdens diezelfde vakantie. Ondanks zon, zee en strand was ik op een ochtend met het verkeerde been uit bed gestapt. Terwijl mijn vriendin en ik richting onze vaste strandtent liepen, kwam Paul, het eerdergenoemde vakantievriendje van mijn vriendin ons tegemoet.
Mijn gezicht sprak kennelijk boekdelen.
‘Hey Annette, what’s up?’
‘I’m in a bad humor today’
En tijdens een ruzie met een Frans vakantievriendje wilde ik zeggen dat zijn argumenten nergens op gebaseerd waren, dat ik in mijn drift als volgt vertaalde: ‘Tu baises de rien’, oftewel vrij vertaald: je bent een neuker van niks.
Onlangs nog in de Coffee Company. Ik was met een vriend die ik kort daarvoor twee maal had gewezen op een verkeerde uitspraak.
De eerste keer ging het om het woord ‘flirten’, afkomstig uit het Frans en Engels en daarom fonetisch wordt uitgesproken als ‘flurten’.
Maar hij niet, hij flirtte er lustig op los.
De tweede keer betrof het een verkeerde klemtoon van het woord ‘normaliter’, dat hij uitsprak als ‘normaliter’. Als een ware arbiter gebood ik hem het woordenboek er bij te pakken waarop hij toegaf dat het woord als ‘normaliter’ werd uitgesproken ("Damn, heb ik het al die jaren verkeerd uitgesproken, óók in debatten!").
Terug naar de Coffee Company.
‘Ik neem een cappuccino. Of nee, een caffè latte’.
’Lette’, verbeterde ik hem, alsof ik de Italiaanse taal vloeiend machtig was.
’Je schrijft ‘latte’ maar je spreekt het uit als ‘lette’, zei ik gedecideerd.
‘Echt waar?’
‘Yep’
Ik deed er nog een schepje bovenop: ‘Straks op wintersport sta je op de lange latte haha!’.
Eenmaal aan de beurt bestelde ik vol overtuiging bij de serveerster ‘een caffè lette en een cappuccino graag’.
’Een cappuccino en een wat?’ vroeg ze.
‘Een caffè létte’, benadrukte ik, maar enigszins in vertwijfeling gebracht.
Ondanks mijn eerdere juiste correcties bleef de vriend zoals gewoonlijk kritisch en merkte schalks op: ‘Ze keek wel een beetje raar toen je ‘lette’ zei’.
Ik hield me Oost-Indisch doof en nipte van mijn cappuccino.

Terugfietsend naar huis begon het te wringen.
Ik kroop achter mijn pc, besloot het woord op te zoeken en vond een website waarop luid en duidelijk de uitspraak hoorbaar was:

latte

Ik klikte nog een keer op LISTEN en wederom klonk:

LATTE


Behalve onze lengte (1.63m) hebben Napoleon en ik meer gemeen: overmoed.

Mijn fiets en ik


Sinds mijn zesde jaar verplaats ik mij voornamelijk per fiets.
Even ben ik de trotse bezitter geweest van een renault 5 die mijn toenmalige vriend als verjaardagscadeau schonk.
Totdat ik op een regenachtige ochtend in mijn auto stapte, plaats nam op de bestuurdersstoel en heel even dacht dat ik leed aan acute incontinentie.
Maar nee, de carrosserie van mijn renault bleek zo verrot dat de gehele stoelbekleding zich had volgezogen met de 40 millimeter aan regenwater die die nacht was gevallen.
Twee maanden heeft mijn autobezittersgeluk geduurd, voordat ik mij weer verplaatste per openbaar vervoer en per fiets.

Zoals elk kind haalde ook ik capriolen uit met mijn fiets: zonder handen, rijdend balanceren op mijn achterwiel en zo laat mogelijk remmen om tot stilstand te komen.
Maar ja, dat was in het nagenoeg verkeersloze stadje Harlingen waar men dacht dat een verkeersdrempel hetzelfde was als straatvrees en waar je na 2 x naar links en 2 x naar rechts kijken je verkeersdiploma op zak had.

Verhuisd naar Den Haag en nog even onbevangen (of roekeloos, het is maar hoe je ’t bekijkt) als in het gemoedelijke Harlingen, zoefde ik met 25 km per uur over het fietspad langs de hofvijver in Den Haag, op weg naar mijn werk.
Totdat ik op de grond lag.
Zomaar.
Gesandwicht door mijn fiets en een hevig kermende vrouw van middelbare leeftijd, wiens enkel zo gezwollen was als die van een oedeempatiënt.
Oeps.
Het euvel: het hengsel aan haar tas, dat zodanig uitstak dat deze aan mijn stuur was blijven haken.
Althans, dat was mijn versie.
Maar de verkeersagent van de overkant die allerijl was toegesneld en getuige was geweest van deze valpartij, herinnerde zich dit voorval toch anders.
Dus stond in het procesverbaal:
‘Mevrouw A. fietste volgens het slachtoffer met abnormaal hoge snelheid zodanig dicht langs haar, dat haar tas verstrikt raakte in de fietsbel van mevrouw A. waarop het slachtoffer ettelijke meters is meegesleurd alvorens zij gezamenlijk ten val kwamen’.

Maar geen daad blijft onbestraft.
Me verheugend op een mooie strandmiddag, fietste ik twee weken later wederom met abnormaal hoge snelheid over de Sophialaan in Den Haag.

*BAF!*

Inclusief sterretjes.
En de gedroomde volle lippen van Angelina Jolie.
En haar evenzo blauwe ogen.
Versuft bleef ik liggen totdat een arts zich over mij heen boog.
Niet om mij te helpen, hij bleek de schepper van mijn snelle metamorfose.
En hij had effectief gereedschap gebruikt: zijn autoportierdeur.
In volle vaart was ik tegen zijn auto geknald.
Materiele schade: een verkreukelde fiets, een zwaar ontzette portierdeur en een kapotte ruit. Tientallen excuses van dokters zijde, uitwisseling van adressen, kaartjes en verzekeringspapieren en twintig minuten later, liep ik geradbraakt naar de dichtstbijzijnde tramhalte waar ik in de weerspiegelende ramen voor het eerst mijn gezicht zag.
Een prednisonslikker was er niets bij.
IJdel als ik ben toog ik naar huis, me realiserend dat ik op het strand weliswaar nagestaard zou worden, maar dit keer om heel andere redenen.

Een nieuwe fiets rijker en vele schadevrije jaren later, parkeerde ik onlangs mijn fiets - uit luiheid - één nacht buiten.
Niet slim achteraf, aangezien ik in een krachtwijk woon.
Nu weet ik waarom.
De volgende ochtend bleek mijn voorwiel met kracht uit de wielnaaf gerukt en spoorloos verdwenen waarop mijn krachttermen niet van de lucht van waren.

Voor het eerst sinds lange tijd voelde ik me zielig en liep ik snotterend met een halve fiets richting fietsenmaker.
Maar het zat me niet mee.
Drie pubermeisjes giechelden terwijl ik voorbij strompelde.
‘Je had beter een hele kunnen jatten’.
‘Als jouw broer mijn voorwiel teruggeeft heb ik weer een hele ja’, sneerde ik terug.
Met een glimlach presenteerde de fietsenmaker de rekening: € 65,00.
€ 35,00 euro erbij en je hebt tegenwoordig een spiksplinternieuwe bij de HEMA.
Volgende keer toch maar naar die beunhaas op de hoek, ook al loop ik het risico mijn eigen voorwiel eronder geplaatst te krijgen.

Het zat me die week niet mee.
Ik geef grif toe dat ik me niet aan de verkeersregels hou:
1. afsnijden
2. rood licht negeren
3. over de stoep
4. tegen het verkeer in.

Daar waar het kan uiteraard, met mijn levenslust is momenteel bepaald niets mis.
En soms combineer ik 1. en 4.
Met onvermijdelijke opmerkingen, getoeter en middelvingers van medeweggebruikers als gevolg, maar hé, schelden doet geen zeer.
Totdat het niet meer bij schelden blijft en dat overkwam mij op een mistige donderdagavond.
Op een rotonde sneed ik af door links af te slaan, waarmee ik tegelijkertijd tegen het verkeer in fietste. Ik zag een fietser naderen maar ik schatte in dat ik net op tijd vóór hem de afslag kon nemen.
Ik had gelijk.
Een seconde, nadat ik hem op nog geen paar centimeter na voorbij was gescheerd, klonk een ‘Verdammt noch mal, andere Seite!’ in krachtig Duits.
Duits was mijn beste vak, dus gilde ik accentloos terug: ‘Halt dein Maul, du Arschloch!’.
Dat had ik beter niet kunnen doen, onwetend dat ook neonazi sympathisanten zich in mijn woonwijk ophielden. Terwijl ik omkeek zag ik dat de man rechtsomkeert maakte en in vliegensvlugge vaart achter mij aan kwam. Ik zag dat hij iets uit zijn binnenzak haalde dat verdacht veel leek op een mes met een lemmet van minstens 20 centimeter.
Joop Zoetemelk zou trots geweest zijn op de snelheid die ik op dat moment bereikte en even dacht ik zelfs vlammen te voelen, maar dat zal ongetwijfeld de extreem hoge hoeveelheid adrenaline zijn geweest.
In plaats van richting huis, scheurde ik zonder omkijken naar het winkelcentrum en reed met fiets en al het overdekte complex in, behendig laverend tussen het publiek alwaar ik de gebruikelijke scheldkanonnades kreeg toegeworpen die me dit keer als muziek in de oren klonken.
Ik kwam tot stilstand bij Hunkemöller en heb nog nooit zoveel lingeriesetjes gepast als die avond. De chagrijnig geworden verkoopster blafte me toe dat het nu toch echt sluitingstijd was en eenmaal buiten bleek de adelaar tot mijn grote opluchting gevlogen.

Tot slot die week toch nog een meevaller.
De gevaarlijkste plek voor fietsers in Utrecht is de kruising Smakkelaarsveld-Catharijnebaan bij het Centraal Station.
Verkeerslicht op rood, links niks, rechts niks en doorrijden maar.
Plots voelde ik iets op mijn schouder.
‘Mevrouw!’.
Damn.
De sterke arm der wet, in bevallige vorm weliswaar, maar toch.
‘Dat wat u deed, mag niet hé?’
‘Ik heb een ontstoken oog’.
‘Pardon?’.
‘Ik heb een ontstoken oog waardoor ik momenteel niet zo goed zie’.
De agent viel zowat van zijn mountainbike van het lachen.
‘Da’s de beste smoes die ik in járen heb gehoord!’.
Vanachter mijn zonnebril grijnsde ik met hem mee.
De goed geluimde agent hield het bij een waarschuwing en tevreden fietste ik langzaam verder om welgeteld één minuut later mijn dollemansrit te vervolgen.

Sorry weggebruikers, ik kan het niet laten.

Ranking the stars - serie II



De eerste serie met de dames was vermakelijk. Met name het gequeruleer tussen Georgina Verbaan en Victoria Koblenko was uiterst amusant.

Ik werd getipt door een vriendin dat deze serie werd voortgezet, maar dan met het andere geslacht.
Voor wie het programma nog nooit heeft gezien: een quiz met als master Paul de Leeuw, 10 meer of minder bekende mannelijke Nederlanders, veel champagne, veel mannengebral en –humor (elkaar afzeiken, champagneflesschudden, piemels als kinderarmpjes duiden) en nog veel meer schuine toespelingen. De spelregels zijn kinderlijk eenvoudig: van te voren worden 2 vragen gesteld aan 100 vrouwen en diezelfde vragen worden gesteld aan de 10 mannen. De 10 mannen ranken zichzelf en de andere 9 deelnemers op een plek (schaal van 1 tot 10) waarvan zij denken dat de 100 vrouwen hen plaatsen en ditzelfde doen de 100 vrouwen. Wie de meeste antwoorden goed heeft, krijgt aan het einde van de quiz een zonnebril van de HEMA cadeau.
Maar daar gaat het niet om.
Het gaat mij om Xander de Buisonjé.
Ik ben nooit fan geweest van zijn gekweel, noch muziek van Volumia!.
Nou goed, het nummer ‘Blijf bij mij’ was okay vanwege het ‘feel good’ melodietje dat de boventoon voert (en niet vanwege teksten als 'als het maanlicht zou verdwijnen, zou ik in het donker staan' (…)).
Waar ik wel fan van was, was zijn uiterlijke verschijning, zoals duizenden vrouwen met mij. En verder leek hij me wel sympathiek.
Tot voor kort had ik Xander nog nooit een gesprek horen voeren en nu begint mij duidelijk te worden waarom hij maar beter kan blijven zingen.
Daar waar ik in Hugo Borst’s Vader en Zonen nog enige compassie met hem had vanwege de hoop stront die hij over zich heen heeft gekregen ten tijde van de Wendy-affaire, is die, na het kijken van de Ranking the stars-aflevering van afgelopen vrijdag, volledig verdwenen.
Sympathiek vind ik hem nog steeds, maar nu met een bijvoeglijk naamwoord er voor: onnozel sympathiek.
Xander, inmiddels befaamder om de Wendy-affaire dan vanwege zijn zangkwaliteiten, is namelijk een beetje simpel en hij plukt te veel aan mensen zoals apen dat ook doen.
Of om met De Leeuw te spreken: een Bokito.
Maar zelfs dat is te veel eer voor Xander aangezien Bokito tenminste nog wist uit te breken en Xander now a days maar niet weet door te breken.
Zodra er een vileine opmerking wordt gemaakt, tracht Xander deze te verzachten door zijn lange Bokito armen om wie er ook maar in zijn buurt is, heen te slaan.
Staande naast De Leeuw - wiens adremheid in dit programma beter tot zijn recht komt dan in zijn eigen programma’s – kan Xander, overvallen door de snedige opmerkingen, slechts zijn pluktechniek als wapen hanteren (De Leeuw: “Blijf van me af!”).

Tenenkrommend was het moment dat hij opkwam: met een Bokito-loopje kwam hij de trap af en op zijn zelf gevingerverfde t-shirt stond in kapitalen: SIZE DOES MATTER!
Daarmee was voor mij al duidelijk welke vraag er in deze aflevering zou worden gesteld.
En ja hoor, daar kwam ‘ie: "Wie is het grootst geschapen?".
En als extraatje stelt De Leeuw dat “de winnaar ‘m moet laten zien”.
Nagenoeg alle 10 deelnemers, incl. Xander-SIZE-DOES-MATTER himself, rankten hem op nr. 1, waarop Xander zich met een triomfantelijke Bokitogrijns op de borst trommelde.
Die onmiddellijk verdween toen De Leeuw bekend maakte dat de 100 vrouwen Ruud de Wild als nr. 1 hadden gerankt.
De opmerking van Winston Gerschtanowitz over de nr. 1 ranking van Xander “Wat zou je moeten doen zonder dat ding”, leverde een lachsalvo van een halve minuut op. En mannen maar beweren dat vrouwen vals zijn.

Een aantal hilarische antwoorden van de 100 vrouwen wil ik je niet onthouden:
• Op nr. 10: Philemon Wesselink (Philemon met zijn kleine pilemon).
• Op nr. 9: Jamai (is nog in de groei)
• Op nr. 8: Giel Beelen (Pinkpop staat nog vers in ons geheugen gegrift)
• Op nr. 7: Henk Jan Smits (heeft waarschijnlijk zo’n korte dikke)
• Op nr. 6: Jan Smit (die C&A poster geeft weinig hoop)

En zoals gezegd, na chippendale-achtig geroep (“Broek uit!”) werd De Leeuw een kijkje gegund in de onderbroek van Ruud de Wild. De Leeuw was zijn gevatheid voor één moment kwijt, dus dan weten we genoeg.

Xander wordt gedurende de quiz steeds karikaturaler. Hij blijkt snel afgeleid.
Bijvoorbeeld op het moment dat De Leeuw zijn aandacht opeist met een “Xander, hé, hier lekker wijf” en Xander – verdomd – zijn glas champagne laat zakken en stand te pede opkijkt. De Leeuw schept er een welhaast satanisch genoegen in om d’r een schepje boven op te doen. Zoals het moment dat De Leeuw aan Xander vraagt of hij 'iets aan kunst doet', naar aanleiding van de kunstzinnige talenten van Ruud de Wild en Philemon Wesselink.
Xander: “Eh, wat? Kunst?”
De Leeuw: “Ja, doe je aan vinger…………verven?”.
Luid gelach.

Waar ik me deze aflevering nog het meest over verbaasde was de vraag “Wie is er het beroemdst met het minste talent?”.
Op zich al een rare vraagstelling, want betekent dit dan dat als je op nr. 10 staat, je het minst beroemd bent met het meeste talent? Of het meest beroemd met het meeste talent?
Enfin, we laten de bekendheidsfactor achterwege en we houden het er op dat degene die op nr. 10 staat, het meeste talent heeft.
Wat schetst mijn verbazing?
Nagenoeg alle deelnemers en de 100 vrouwen rankten onze Xander op nr. 10 (met als reden: artiest in hart en nieren met prostaat).
Toen werd mij duidelijk dat de vraag betrekking had op zijn kwaliteiten tussen de lakens.
Van die 100 vrouwen snap ik dat nog, statistisch gezien moeten er een paar tussen hebben gezeten die dat talent aan den lijve hebben mogen ondervinden.
Kennelijk waren de andere heren slim genoeg om aan datzelfde talent te denken.
De reactie van Giel Beelen op Xanders’ nr. 10 notering was briljant: “Ondanks alles kan ‘ie wel entertainen”.

Conclusie om met Anton Vloemans te spreken (Xander: "Wie?"):
"Men kan zo dom zijn als men wil, als men de meerderheid meekrijgt, heeft men altijd gelijk".
Andere conclusie: ik val op mooie mannen. Maar dan wel met een hoger IQ dan van een gorilla.

Schaap in wolfskleren

Mijn hond Roxy houdt van mensen en van mannen in het bijzonder. Specifieker: mooie en lekker ruikende mannen, net zoals haar bazin. Dan doet ze alles voor een beetje aandacht, tot op het genante af: trucjes, pootje geven, tegen je aan schurken, name it en ze doet het.

Vanochtend stond ik zoals gewoonlijk rond 07.15 uur op en in tegenstelling tot wat de meeste mensen als eerste doen (douchen!), liep ik ongewassen, met slaapkapsel, zonder make up, ongepoetste tanden en in mijn lelijkste huisbroek met mijn hond naar buiten om de gebruikelijke ochtendwandeling te doen. Nog enigszins duf (want: geen ochtendmens) liep ik door het park waar doorgaans op dat tijdstip niemand aanwezig is. Althans niemand op wie ik acht sla.

Normaal gesproken loop ik een rondje en gooi ik aan het eind van de rit de bal, haalt zij hem op, legt de bal voor mijn voeten neer en blaft herhaaldelijk “Gooi dan, gooi dan!”. Dit ritueel herhaalt zich een keer of negen (als het aan Roxy ligt het dubbele aantal, maar helaas voor haar, nogmaals: de ochtend is doordeweeks niet mijn ding).

Ik dutte half weg op een bankje vlakbij het kinderboerderijgedeelte, totdat ik Roxy een paar minuten miste. Ik keek om mij heen en zag Roxy bij een bankje verderop staan, hevig kauwend op haar bal en vooral aandacht vragend aan een voor dit tijdstip veel te aantrekkelijke (ik was meteen wakker), mannelijke, strak in een donkergroen pak gestoken jongeman, met naast zich een hippe Crumpler-tas.

O God. Dat ik er uit zag als een dakloze die net ontwaakt was op haar bankje, ach, gemiste kans maar dat kon me niet zoveel schelen. De grote kwijlbal waarop Roxy kauwde, in combinatie met het strakke pak van die leuke mijnheer, wel. Als Roxy namelijk een man érg leuk vindt, legt ze de bal niet voor zijn voeten neer, maar in zijn schoot, om hem er vervolgens weer razendsnel uit te halen met haar bek voordat de man überhaupt de bal heeft kunnen pakken, ik vermoed om zijn mannelijkheid beter te kunnen ruiken (daar kan haar bazin nog wat van leren, dan was haar aantal mislukte relaties gereduceerd tot de helft). Een soort ‘wie-is-er-sneller-spelletje’ (en Roxy wint. Altijd).

“Niet doen!” schoot er door mijn hoofd, toen ik zag dat mijnheer Roxy liefdevol en glimlachend aanhaalde (gossie, hij is wel heel erg leuk). “Pas op met mijn hond hoor, voor je het weet heb je drie ballen daar” riep ik gekscherend. ”en de stomerij betaal ik niet!” riep ik er nog achteraan. Hij glimlachte en haalde zijn schouders op met een gebaar van ‘dat zal wel loslopen’.
Niet dus.
Plop.
De van oorsprong gele tennisbal, nu schuimend wit van het kwijl van Roxy, lag stil in zijn schoot. Mijnheer’s glimlach verdween en mijn grijns verscheen.
Roetsj.
Roxy pakte gretig de bal met haar bek en een kring van dik schuimend slijm is wat restte op zijn broek. Beiden keken tegelijkertijd mijn kant op: Roxy triomfantelijk en mijnheer hulpeloos. Kodak-moment.

Ik kauwde op mijn lip om mijn grijns te onderdrukken en sprak mijn gebruikelijke twee woorden uit: ”Told you!”. Ik hoorde hem denken: “Kutkwijlhond!” maar dit was nog maar het begin. Mijn hond weet namelijk niet van ophouden. Mijnheer staat op, pakt zijn tas en even denk ik dat hij voorspellende gaven heeft: hij haalt een pak wet tissues uit zijn tas en gaat weer zitten. “Kinderen hé?” glimlacht hij. Ach ja, tuurlijk. Zo’n man had ik ook best kinderen willen geven.

Terwijl hij het kwijl geroutineerd van zijn schoot wegveegt, weet Roxy niet meer van ophouden. De kwijlbal stuitert op zijn vers gepoetste schoenen.
En nog een keer.
En nog twee keer.

Ik gil haar naam zó hard dat de pauw zijn staartveren uitzet en vermaan haar onmiddellijk bij me te komen. Ik pak haar bij haar oor (oeps, iets te hard) en sommeer haar ‘af’ te gaan. Ik loop naar mijnheer toe om me te verexcuseren, onderwijl achterom kijkend naar mijn hond (“Roxy blijf!”), maar plotseling blijf ik staan.
Ik hoor een schaap.
En dat is raar.
Want op deze kinderboerderij zijn geen schapen.
Alleen geiten.
Roxy begint zelfs te blaffen. Het geluid komt van voren en ik draai me om naar mijnheer.

Allejezus, hij is getransformeerd in een blatend schaap! Nooit geweten dat er mannen bestaan, móóie mannen welteverstaan, die lachen als een loopse ooi. “Wat een behehehehe grappigehehehehe hond heb jij!”.
Slijmbal.
“Ik had je gewaarschuwd”, ben blij dat je er om kunt lachen" (en hoe!), antwoord ik. “Nu ga ik tenminste behehehehe ontspannen behehehe mijn sollicitatiegesprek in”. Met zo’n lach? Vergeet het. ”Mooi. Dan wens ik je eh, heel veel succes straks!”. You’re gonna need it dude. Gedesillusioneerd en amper van de schrik bekomen loop ik met Roxy richting huis.

Vergissen is dierlijk.