vrijdag 30 mei 2008

Mijn fiets en ik


Sinds mijn zesde jaar verplaats ik mij voornamelijk per fiets.
Even ben ik de trotse bezitter geweest van een renault 5 die mijn toenmalige vriend als verjaardagscadeau schonk.
Totdat ik op een regenachtige ochtend in mijn auto stapte, plaats nam op de bestuurdersstoel en heel even dacht dat ik leed aan acute incontinentie.
Maar nee, de carrosserie van mijn renault bleek zo verrot dat de gehele stoelbekleding zich had volgezogen met de 40 millimeter aan regenwater die die nacht was gevallen.
Twee maanden heeft mijn autobezittersgeluk geduurd, voordat ik mij weer verplaatste per openbaar vervoer en per fiets.

Zoals elk kind haalde ook ik capriolen uit met mijn fiets: zonder handen, rijdend balanceren op mijn achterwiel en zo laat mogelijk remmen om tot stilstand te komen.
Maar ja, dat was in het nagenoeg verkeersloze stadje Harlingen waar men dacht dat een verkeersdrempel hetzelfde was als straatvrees en waar je na 2 x naar links en 2 x naar rechts kijken je verkeersdiploma op zak had.

Verhuisd naar Den Haag en nog even onbevangen (of roekeloos, het is maar hoe je ’t bekijkt) als in het gemoedelijke Harlingen, zoefde ik met 25 km per uur over het fietspad langs de hofvijver in Den Haag, op weg naar mijn werk.
Totdat ik op de grond lag.
Zomaar.
Gesandwicht door mijn fiets en een hevig kermende vrouw van middelbare leeftijd, wiens enkel zo gezwollen was als die van een oedeempatiënt.
Oeps.
Het euvel: het hengsel aan haar tas, dat zodanig uitstak dat deze aan mijn stuur was blijven haken.
Althans, dat was mijn versie.
Maar de verkeersagent van de overkant die allerijl was toegesneld en getuige was geweest van deze valpartij, herinnerde zich dit voorval toch anders.
Dus stond in het procesverbaal:
‘Mevrouw A. fietste volgens het slachtoffer met abnormaal hoge snelheid zodanig dicht langs haar, dat haar tas verstrikt raakte in de fietsbel van mevrouw A. waarop het slachtoffer ettelijke meters is meegesleurd alvorens zij gezamenlijk ten val kwamen’.

Maar geen daad blijft onbestraft.
Me verheugend op een mooie strandmiddag, fietste ik twee weken later wederom met abnormaal hoge snelheid over de Sophialaan in Den Haag.

*BAF!*

Inclusief sterretjes.
En de gedroomde volle lippen van Angelina Jolie.
En haar evenzo blauwe ogen.
Versuft bleef ik liggen totdat een arts zich over mij heen boog.
Niet om mij te helpen, hij bleek de schepper van mijn snelle metamorfose.
En hij had effectief gereedschap gebruikt: zijn autoportierdeur.
In volle vaart was ik tegen zijn auto geknald.
Materiele schade: een verkreukelde fiets, een zwaar ontzette portierdeur en een kapotte ruit. Tientallen excuses van dokters zijde, uitwisseling van adressen, kaartjes en verzekeringspapieren en twintig minuten later, liep ik geradbraakt naar de dichtstbijzijnde tramhalte waar ik in de weerspiegelende ramen voor het eerst mijn gezicht zag.
Een prednisonslikker was er niets bij.
IJdel als ik ben toog ik naar huis, me realiserend dat ik op het strand weliswaar nagestaard zou worden, maar dit keer om heel andere redenen.

Een nieuwe fiets rijker en vele schadevrije jaren later, parkeerde ik onlangs mijn fiets - uit luiheid - één nacht buiten.
Niet slim achteraf, aangezien ik in een krachtwijk woon.
Nu weet ik waarom.
De volgende ochtend bleek mijn voorwiel met kracht uit de wielnaaf gerukt en spoorloos verdwenen waarop mijn krachttermen niet van de lucht van waren.

Voor het eerst sinds lange tijd voelde ik me zielig en liep ik snotterend met een halve fiets richting fietsenmaker.
Maar het zat me niet mee.
Drie pubermeisjes giechelden terwijl ik voorbij strompelde.
‘Je had beter een hele kunnen jatten’.
‘Als jouw broer mijn voorwiel teruggeeft heb ik weer een hele ja’, sneerde ik terug.
Met een glimlach presenteerde de fietsenmaker de rekening: € 65,00.
€ 35,00 euro erbij en je hebt tegenwoordig een spiksplinternieuwe bij de HEMA.
Volgende keer toch maar naar die beunhaas op de hoek, ook al loop ik het risico mijn eigen voorwiel eronder geplaatst te krijgen.

Het zat me die week niet mee.
Ik geef grif toe dat ik me niet aan de verkeersregels hou:
1. afsnijden
2. rood licht negeren
3. over de stoep
4. tegen het verkeer in.

Daar waar het kan uiteraard, met mijn levenslust is momenteel bepaald niets mis.
En soms combineer ik 1. en 4.
Met onvermijdelijke opmerkingen, getoeter en middelvingers van medeweggebruikers als gevolg, maar hé, schelden doet geen zeer.
Totdat het niet meer bij schelden blijft en dat overkwam mij op een mistige donderdagavond.
Op een rotonde sneed ik af door links af te slaan, waarmee ik tegelijkertijd tegen het verkeer in fietste. Ik zag een fietser naderen maar ik schatte in dat ik net op tijd vóór hem de afslag kon nemen.
Ik had gelijk.
Een seconde, nadat ik hem op nog geen paar centimeter na voorbij was gescheerd, klonk een ‘Verdammt noch mal, andere Seite!’ in krachtig Duits.
Duits was mijn beste vak, dus gilde ik accentloos terug: ‘Halt dein Maul, du Arschloch!’.
Dat had ik beter niet kunnen doen, onwetend dat ook neonazi sympathisanten zich in mijn woonwijk ophielden. Terwijl ik omkeek zag ik dat de man rechtsomkeert maakte en in vliegensvlugge vaart achter mij aan kwam. Ik zag dat hij iets uit zijn binnenzak haalde dat verdacht veel leek op een mes met een lemmet van minstens 20 centimeter.
Joop Zoetemelk zou trots geweest zijn op de snelheid die ik op dat moment bereikte en even dacht ik zelfs vlammen te voelen, maar dat zal ongetwijfeld de extreem hoge hoeveelheid adrenaline zijn geweest.
In plaats van richting huis, scheurde ik zonder omkijken naar het winkelcentrum en reed met fiets en al het overdekte complex in, behendig laverend tussen het publiek alwaar ik de gebruikelijke scheldkanonnades kreeg toegeworpen die me dit keer als muziek in de oren klonken.
Ik kwam tot stilstand bij Hunkemöller en heb nog nooit zoveel lingeriesetjes gepast als die avond. De chagrijnig geworden verkoopster blafte me toe dat het nu toch echt sluitingstijd was en eenmaal buiten bleek de adelaar tot mijn grote opluchting gevlogen.

Tot slot die week toch nog een meevaller.
De gevaarlijkste plek voor fietsers in Utrecht is de kruising Smakkelaarsveld-Catharijnebaan bij het Centraal Station.
Verkeerslicht op rood, links niks, rechts niks en doorrijden maar.
Plots voelde ik iets op mijn schouder.
‘Mevrouw!’.
Damn.
De sterke arm der wet, in bevallige vorm weliswaar, maar toch.
‘Dat wat u deed, mag niet hé?’
‘Ik heb een ontstoken oog’.
‘Pardon?’.
‘Ik heb een ontstoken oog waardoor ik momenteel niet zo goed zie’.
De agent viel zowat van zijn mountainbike van het lachen.
‘Da’s de beste smoes die ik in járen heb gehoord!’.
Vanachter mijn zonnebril grijnsde ik met hem mee.
De goed geluimde agent hield het bij een waarschuwing en tevreden fietste ik langzaam verder om welgeteld één minuut later mijn dollemansrit te vervolgen.

Sorry weggebruikers, ik kan het niet laten.

Geen opmerkingen: