woensdag 28 januari 2009

De Grote Slaap

Na twee nachten gemiddeld twee uur te hebben geslapen - de oorzaak ervan is niet relevant - reisde ik zondagmiddag af naar het Internationaal Filmfestival in Rotterdam. Na een hazenslaapje in de trein, de nodige nicotineshots en een flinke koffie verkeerd meende ik er weer tegenaan te kunnen. Echter, na een korte wandeling richting bioscoop Luxor sloeg mijn slaaptekort genadeloos toe dankzij de straffe wind. Volledig verkleumd kochten we kaartjes voor de film Pandora's Box.

Ik kon niet wachten, want het enige dat in mijn versteende hoofd uit de filmbeschrijving in de festivalkrant bleef hangen, waren de woorden: Moeder Natuur. Ik hoopte op kabbelende beken, boomgeruis in groene dalen, zo nu en dan de lokroep van een verdwaalde vogel en in de verte wat koegeloei in weidse weilanden. Dé perfecte soundtrack voor een stevige REM-slaap en daar had ik maar wat graag negen euro voor over.
Ik verkneukelde mij bij de gedachte aan een aangenaam warme zaal waar het geroezemoes van het aanwezige publiek me alvast in de eerste fase van de non REM-slaap zou wiegen.
Om mij vervolgens te nestelen in het rode pluche en op de klanken van new age muziek zachtjes weg te glijden in een diepe rust.
Te vroeg gejuicht.

Eenmaal in de zaal aangekomen leek de binnentemperatuur nog lager dan de buitentemperatuur. Wat bleek: de verwarming werkte niet. In de volle zaal zochten we naarstig naar een plek waar we naast elkaar konden zitten. Met mijn 1 meter 63 ben ik niet bepaald behept met catwalk benen, maar zelfs voor mijn bijna-dwerg lengte was de ruimte voor mijn stoel miniem. Vriend Jeroen, rechtopstaand een kleine 203 centimeter, keek naar de stoelen en ik zag hem denken: dit past niet. Worstelend met zijn benen nam hij plaats en na een minuut of tien was het hem gelukt om te gaan zitten.
Een volleerd yogi-docent had groen gezien van jaloezie.
De zaallichten dempten en weggezakt in mijn jas voelde ik, ondanks de kou die mijn botten inmiddels al had bereikt, mijn oogleden zwaar worden.
Totdat ik ruw werd gewekt door schel geschreeuw.
Niks klaterende beekjes, niks rustieke bergen, niks fluitende vogels.
Een kijvende vrouw in de auto op een razende snelweg, met een eindeloos irritant ringende mobiele telefoon in haar hand, verscheen op het witte doek. Mijn dagdroom bleek een nachtmerrie.

Na tweeënhalf uur te lang te hebben geluisterd en gekeken naar continu krijsende zussen, onophoudelijk bellende mobiele telefoons, een permanent gedrogeerde broer zittend in zijn beschimmelde huiskamer waarvan je bijna het lucht van rottend water kon ruiken en een dementerende grootmoeder die op tapijten piste en pas in het eindshot besloot terug te keren naar haar dorp in de bergen om daar eindelijk te gaan sterven, was ik klaarwakker.

Een half uur pauze zat er tussen deze en de volgende film waarvoor we waren gekomen. Zwalkend van slaapgebrek liep ik samen met Jeroen op zoek naar de rookruimte.
Helaas, Luxor had niet die luxe: het werd de buitenlucht. Mijn hoofd was inmiddels verworden tot beton en mijn lichaam vertoonde verschijnselen die het al jaren niet meer had gehad: steken in mijn zij, een harde piep in mijn rechteroor en hevig vibrerende oogleden vielen mij ten deel.
Ik besloot mijzelf te vermannen en wakker te blijven om deze veelgeprezen Italiaanse film Gomorra tot het einde uit te zitten.
En dat deed ik, maar ook niet meer dan dat.
Telkens als ik wegdoezelde tijdens bloedstollende scènes waarin de onderhuidse spanning tussen de maffialeden voelbaar was, explodeerde mijn hoofd als er weer eens een AK 47 werd geleegd op een afvallig maffialid. Elke bloedige afrekening op het doek, betekende een hardhandige afrekening van mijn onderweg-naar-de-non-REM-slaapfase.
Het enige dat ik wist bij de aftiteling, is hoeveel doden er waren gevallen: maar liefst 27 lieden van dat maffiagespuis hadden het loodje gelegd en maar liefst 27 keer werd mijn non REM-slaap verknald.

Na een barre tocht door striemende oostenwind, een treinvertraging waardoor ik mijn aansluiting op wagonlengte miste en twintig ijzige minuten wachten op een tochtig perron, stapte ik in de laatste trein richting Overvecht. Dat je van slaapgebrek kon hallucineren was een nieuwe ervaring voor me.
De conducteur vroeg om mijn kaartje, waarop ik het overhandigde.
‘Wat moet ik hiermee?’ vroeg hij nors.
‘Ehm, stempelen is toch uw werk?’ antwoordde ik.
‘Dit is een pinbon. Een gele weliswaar, maar toch, een pinbon. Van de ABN AMRO’.
Ik keek nog eens goed en nadat een waas van traanvocht was opgetrokken, zag ik dat het warempel een pinbon was.

Na een weldadig warme douche, waarbij mijn hoofd in de loop van badkamer naar bed vol een deur raakte wegens algeheel verstoorde motoriek als gevolg van mijn slaaptekort, strompelde ik mijn bed in, eindelijk gereed voor de Grote Slaap.